Motorische ontwikkelingsachterstand
Wanneer het vermoeden bestaat dat er een achterstand is in de grof en/of fijn motorische ontwikkeling, dan zal de kinderfysiotherapeut allereerst proberen meer zicht te krijgen op de ontstaanswijze, de aard en de omvang hiervan. In een vraaggesprek (anamnese) wordt nagegaan hoe uw kind zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld en zal uitgebreid ingegaan worden op de huidige hulpvraag.
Hierna volgt een observatie en lichamelijk onderzoek. Er wordt (afhankelijk van de hulpvraag) gekeken naar de houding, de grof motorische vaardigheden zoals lopen, rennen, springen, klimmen, evenwicht en balvaardigheid of fijn motorische vaardigheden, zoals knippen, kleuren, knutselen en voorbereidend schrijven. En er wordt onderzocht of de mobiliteit (beweeglijkheid van gewrichten en spieren) en de spierkracht in orde zijn.
Regelmatig besluit de kinderfysiotherapeut een meetinstrument te gebruiken om het motorisch profiel en de motorische capaciteit in kaart te brengen. Bij peuters en kleuters maken we dan gebruik van de BSID-III, de Movement ABC-2. Om spierkracht te beoordelen wordt de FSM gebruikt.